Op 1 januari 2009 is in de loonbelasting een pseudo-eindheffing ingevoerd voor excessieve vertrekvergoedingen. Van de werkgever wordt een extra belasting geheven als een vertrekvergoeding bovenmatig is. Wanneer een dienstbetrekking twee of meer jaar voor het jaar van beëindiging is aangevangen, wordt het bovenmatige bedrag aan vertrekvergoeding bepaald door het loon van de werknemer van het jaar van beëindiging en het daaraan voorafgaande jaar te vergelijken met het loon dat de werknemer genoot in het jaar daarvoor. Dat loon is het zogenaamde toetsloon. De pseudo-eindheffing is niet van toepassing als het toetsloon niet meer bedraagt dan € 531.000.
Ingeval van een in 2009 beëindigde dienstbetrekking werd het in de jaren 2008 en 2009 genoten loon vergeleken met het in 2007 genoten loon. Voor zover het loon van deze werknemer in 2008 en 2009 meer bedroeg dan het in 2007 geldende toetsloon gold dat als een bovenmatige vertrekvergoeding. Over dat bedrag moest de werkgever de pseudo-eindheffing betalen. De werknemer had in 2008 naast zijn reguliere arbeidsbeloning een voordeel uit dienstbetrekking genoten in de vorm van een recht op levering van aandelen. Hoewel dat voordeel was genoten voor de invoering van de pseudo-eindheffing, was dat geen reden om daar geen rekening mee te houden bij de bepaling van de grondslag voor de pseudo-eindheffing. Volgens de Hoge Raad is de regeling niet in strijd met het Eerste Protocol bij het EVRM. Hof Arnhem-Leeuwarden had eerder in de procedure geoordeeld dat dit wel het geval was.