De box 3-heffing houdt de gemoederen in de pers, literatuur en jurisprudentie al jaren bezig. Ook wij hebben in onze nieuwsbrieven en -berichten en in onze eindejaartips hier veelvuldig over bericht en gewezen op de (bezwaar)mogelijkheden.
Nadat over de jaren tot en met 2016 door de Hoge Raad is geoordeeld dat de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met het eerste protocol bij het EVRM, maar dat de Hoge Raad geen rechtsherstel kon bieden ( lees: het zal niet tot teruggave van belasting leiden) was onze indruk dat de Hoge Raad dit ook voor latere jaren zou oordelen.
Hoge Raad: forfaitaire heffing onjuist
Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad over de jaren 2017 en 2018 echter verassend dat de forfaitaire box 3-heffing vanwege strijdigheid met het Eerste Protocol bij het EVRM terzijde moet worden geschoven. De Hoge Raad zag geen mogelijkheid om nog langer te wachten op de wetgever die, zoals in het arrest ook expliciet is benoemd, pas per 2025 tot een aanpassing beoogde te komen.
"Belastingheffing over werkelijk behaald rendement"
De Hoge Raad stelt vervolgens dat het voordeel uit sparen en beleggen in deze procedure moet worden bepaald op het werkelijk behaalde rendement. Het is dus niet zo dat de box 3-heffing met dit arrest integraal is vervallen. Men zal in ieder geval over het werkelijk behaalde rendement box 3-heffing moeten voldoen.
Hoe bepaal te werkelijk behaald rendement?
Los van het feit dat de box 3-heffing niet volledig vervalt, is het de vraag of dit arrest ook van belang is voor andere gevallen waarin de werkelijke opbrengst niet of moeilijk is vast te stellen. Wellicht blijft in die gevallen de box 3-heffing onverkort van toepassing. Ons lijkt tot slot dat het niet zo zal zijn dat voor mensen met een hoger werkelijk rendement dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement, de lagere forfaitaire heffing vervalt. Het arrest kan niet tot een hogere heffing leiden.
Alsnog bezwaar aantekenen ?
Indien geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen, kan dat nog zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat( 6 weken na dagtekening definitieve aanslag), Wij adviseren u om dat dan ook te doen. Uiteraard dient er dan wel sprake te zijn van BOX 3-heffing en dient het werkelijk behaald rendement lager te zijn dan de forfaitaire heffing.
Geen (tijdig) bezwaar gemaakt?
Staat de aanslag al onherroepelijk vast (6 weken na dagtekening definitieve aanslag), dan is de vraag wat de mogelijkheden nog zullen zijn. Formeel rechterlijk geldt dat de uitkomst van dit arrest geen betekenis heeft. De vraag is om dit nog veranderd. Om te beginnen zou de staatssecretaris dan wel de Tweede Kamer ertoe kunnen besluiten dat ook in die gevallen alsnog een ambtshalve teruggave moet volgen. Het is afwachten of die keuze gemaakt zal worden.
Afwachten op reactie Belastingdienst
De Belastingdienst heeft laten weten in januari een nader standpunt in te nemen over de gevolgen van dit arrest. Of de Belastingdienst uiteindelijk alleen een oplossing gaat bieden voor de grote aantallen bezwaarschriften tegen de box 3-heffing die voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ertoe hebben geleid dat deze zijn aangewezen als zogenoemde massaalbezwaarprocedures of dat deze oplossing ook gaat gelden voor iedereen met box 3-vermogen vanaf 2017, is op dit moment nog niet duidelijk.
Tot die tijd is het in ieder geval verstandig om dus bezwaar te (blijven) maken als er bij u sprake is van box 3-heffing indien dit (nog) mogelijk is.
Voor de volledigheid
Overigens merken wij voor de volledigheid wel op dat een eventuele teruggave beperkt zal blijven tot de belasting over het verschil tussen de forfaitair bepaalde inkomsten en de lagere werkelijke inkomsten. Omdat dit verschil per persoon zal verschillen en moet worden bepaald, is onze verwachting dat sowieso per persoon inzicht in dit verschil moet worden verschaft. Of een teruggaafverzoek uiteindelijk veel zal opleveren, is dan ook op voorhand niet te zeggen.
Voor de liefhebber: een verdiepingsslag
Al in 2019 oordeelde de Hoge Raad (HR, 14-06-2019, nr. 17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816) ten principale dat de box 3-heffing in de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau strijdig is met Artikel 1 Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs,
20-03-1952 (hierna: artikel 1 EP). Concreet stelde de Hoge Raad dat op stelselniveau sprake is van schending van artikel 1 EP als het nominaal zonder (veel) risico's gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2 procent (30% heffing over 4% forfaitair rendement). Over deze jaren was dat het geval. De Hoge Raad zag evenwel geen mogelijkheid om deze strijdigheid te herstellen en liet dit over aan de wetgever. De Belastingdienst wees naar aanleiding van deze en gelijkluidende rechterlijke beslissingen de bezwaren in de massaalbezwaarprocedures over de jaren 2013 tot en met 2016 in een collectieve uitspraak op bezwaar af.
De wetgever paste vervolgens, naar men mag aannemen mede gedwongen door het oordeel van de Hoge Raad en ter voorkoming van een te drastische toekomstige beslissing van de Hoge Raad vanaf 1 januari 2017, het stelsel van box 3 aan door het toepassen van een vermogensmix en rendementsklassen en vond dat daarmee de strijdigheid met artikel 1 EP op stelselniveau was opgeheven. Voor de jaren 2017 tot en met 2020 lopen inmiddels massaalbezwaarprocedures, die op 24 december 2021 hebben geleid tot een oordeel van de Hoge Raad. Dit arrest ziet evenwel slechts op een van deze als massaal bezwaar aangewezen procedures. Hoe in de andere gevallen de uitkomst zal zijn, is nog afwachten. De kern van het op 24 december beoordeelde geval is dat het werkelijke rendement aantoonbaar lager is dan het forfaitaire rendement.
De Hoge Raad (24 december 2021, 21/01243, ECLI:NL:2021:1963) oordeelt in deze procedure over de jaren 2017 en 2018 dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel niet de proportionaliteitseis van artikel 1 EP kan doorstaan. Er bestaat niet een redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met dat stelsel en de ongelijkheid die wordt veroorzaakt door de vormgeving die de wetgever heeft gekozen voor de verwezenlijking van dat doel. Voor degene die door dit forfaitaire stelsel geconfronteerd wordt met een heffing die hoger is dan het werkelijk behaalde rendement leidt dit tot een schending van de door artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten. Hoewel de Hoge Raad nog steeds van oordeel is dat terughoudendheid geboden is en de oplossing van het rechtstekort aan de wetgever zou moeten worden overgelaten, grijpt de Hoge Raad nu toch in. De wetgever wacht naar het oordeel van de Hoge Raad gewoonweg te lang met het oplossen van het rechtstekort: op dit moment bevat het stelsel immers nog steeds dezelfde tekortkomingen als in 2017 en 2018 en hoewel de wetgever al sinds 2015 werkt aan spoedige invoering van een heffing op basis van werkelijk rendement, wordt die invoering niet voor 2025 verwacht. De Hoge Raad stelt het voordeel uit sparen en beleggen daarom vast op het werkelijk behaalde rendement.
Door dit arrest lijken belastingplichtigen voor wie het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, een heffing op basis van het werkelijke rendement te kunnen toepassen. Zolang het stelsel niet is aangepast, kunnen belastingplichtigen voor wie het forfaitaire rendement lager is dan het werkelijke rendement in ieder geval het forfaitaire rendement blijven toepassen. In die zin leidt dit arrest tot een loterij zonder nieten. Als men er voordeel van heeft, doet men een beroep op het arrest, als het werkelijke rendement hoger is, doet men een beroep op de lagere forfaitaire inkomensvaststelling. De Hoge Raad kan echter nooit tot een hogere heffing besluiten dan uit de wet voortvloeit. Het is aan de wetgever om ten spoedigste tot een nieuwe wettelijke regeling te komen.
In reactie op het arrest van de Hoge Raad laat de Belastingdienst op haar website weten te beoordelen wat dit arrest betekent voor iedereen met een box 3-heffing en in januari hierover te berichten op haar website. Hopelijk wordt uit deze berichtgeving (of een hopelijk te verschijnen besluit van de staatssecretaris) ook duidelijk hoe het werkelijk behaalde rendement moet worden bepaald. In de casus die voorlag, is de Hoge Raad namelijk uitgegaan van het door de belastingplichtige gestelde en door de Inspecteur niet-betwiste rendement. Uit het arrest wordt dan ook niet duidelijk hoe het werkelijk behaalde rendement moet worden bepaald: op basis van het gerealiseerde rendement of op basis van de groei van het vermogen.
Nu de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over de strijdigheid met artikel 1 EP op stelselniveau zou dit in ieder geval voldoende aanleiding moeten zijn voor rechtsherstel. Eerder vond de staatssecretaris dat er nog geen aanleiding was voor het bieden van dit rechtsherstel.
Of de Belastingdienst uiteindelijk alleen een oplossing gaat bieden voor de grote aantallen bezwaarschriften tegen de box 3-heffing die voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ertoe hebben geleid dat deze zijn aangewezen als zogenoemde massaalbezwaarprocedures of dat deze oplossing ook gaat gelden voor iedereen met box 3-vermogen vanaf 2017, is op dit moment nog niet duidelijk.
Totdat er meer duidelijkheid is, is het in ieder geval verstandig om als u te maken heeft met box 3-heffing bezwaar te blijven maken.
U betaalt zo min mogelijk belasting en loopt geen fiscale risico´s. Het inwinnen van fiscaal advies levert in 4 van de 5 situaties financiële voordelen op.
Vragen? Bel 0161 - 43 15 99
U bespaart tijd, verhoogt uw omzet en voorkomt boetes. Uw boekhouding en jaarrekening uitbesteden aan een accountant is vaak voordeliger dan zelf doen en laten controleren.
accountenz, breda
Dorstseweg 14a
4854 NB Bavel
T 0161 43 15 99
E info@accountenzbreda.nl