Bij een geldlening tussen gelieerde partijen wordt voor de fiscale winstberekening uitgegaan van een zakelijke rente. De hoogte van de rente hangt ondermeer af van de verstrekte zekerheden en de looptijd van de lening. Wanneer geen rente kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde deze lening zou willen verstrekken onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden, wordt de lening als onzakelijk aangemerkt. Er wordt dan verondersteld dat de geldverstrekker een debiteurenrisico loopt dat een derde niet zou hebben genomen. Een eventueel verlies op de geldlening komt niet in mindering op de winst van de geldverstrekker. Of een lening onzakelijk is, moet worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening. Ook tijdens de looptijd kan een aanvankelijk zakelijke lening door onzakelijk handelen van de crediteur een onzakelijke lening worden.
Volgens Hof Arnhem is een geldlening die is ontstaan uit de omzetting van een huurschuld tussen gelieerde BV’s een onzakelijke lening. Ten tijde van de omzetting van de huurschuld in een lening had de huurder een negatief eigen vermogen van circa € 200.000. De huurder had verder een schuld aan de bank. De door de verhuurder verstrekte geldlening was achtergesteld bij de banklening. De huurder verstrekte geen enkele zekerheid. Aflossing zou pas plaatsvinden bij de afloop van de overeengekomen duur van de lening. De rente werd wel betaald, maar gefinancierd uit een rekening-courantverhouding met de verhuurder. Het hof vond aannemelijk dat een onafhankelijke derde een dergelijk debiteurenrisico niet zou hebben genomen. Afwaardering ten laste van de winst van de verhuurder was niet toegestaan.